Vroeger, op de middelbare school moest ik ook al eens een Coopertest doen. Die bestond uit zo ver mogelijk lopen in 12 minuten, op de sinterbaan vlak bij school. Maar vandaag doe ik een andere Coopertest; de Sheldon Coopertest. Nee, zo heet ie niet echt, maar zo noem ik de drie gesprekken die voorafgaan aan mijn eventuele ASS-diagnose. Sheldon Cooper uit The Big Bang Theory is namelijk net zo ‘uniek’ (lastig, apart, briljant) als ik. Ongeveer.
De vragenlijst die ik van tevoren opgestuurd kreeg leek mij al test één. Zo stonden er vragen in als ‘Kunt u iets vertellen over uw moeder?’
Ik ben dan geneigd om ‘ja’ in te vullen en dan vrolijk verder te gaan met het idee dat ik dat correct heb ik gevuld. Maar ik vermoedde een ‘vraag achter de vraag’. Ze wilden waarschijnlijk dat ik iets zou schrijven. Maar wat willen ze dan weten? En hoelang moet of mag dat zijn? Als ik alles opschrijf wat ik kan vertellen ben ik niet klaar voordat ik op de afspraak moet verschijnen en ik moet de rest van het formulier ook nog invullen.
Het eerste deel van de test bestond uit tekenen. O help, dat deed ik als kind al niet voor mijn lol. Gelukkig hoefde het niet netjes. Ik moest een soort huis tekenen dat was opgedeeld in vakken, sommigen met streepjes, anderen met kruisen erin en met een aantal ‘harken’ als ‘bijgebouw’ en een wyber-vormig vlaggetje bovenop.
Ik vond het nogal een chaos, dus ik begon maar bij het vlaggetje en werkte van daaruit naar beneden. Dat was dus één Sheldon-punt want neurotypische mensen tekenen eerst dat huis en daarna de rommel erin en eromheen.
Daarna kreeg ik een serie afbeeldingen te zien waarvan ik moest vertellen wát ik zag, wat de personen op de afbeelding voelden, wat er daarvóór gebeurd was en hoe het verder zou gaan.
Dat vond ik nog best lastig want ik kon die informatie uit de meeste plaatjes niet halen. Daar had ik het met de mijnheer over in de auto terug naar huis. ‘Je bent minder morbide dan ik’, zei hij, ‘want ik was er in dat ene schilderij van overtuigd dat die ene man dood was en dat die andere zijn ogen dicht deed.’
‘Dat kón, maar dat kon je niet wéten.’
‘Ja maar dat hoefde niet.’
Oh…echt niet? Ik was ervan overtuigd dat ik moest vertellen wat ik zag, niet wat ik dácht dat er gebeurd had kúnnen zijn. Als ik wist dat ik dingen had mogen verzinnen dan had ik wel wat spannendere verhalen kunnen vertellen, vooral over dat schilderij met die gespierde boer zonder shirt en die vrouw met die stapel boeken in haar handen.
Dit doet me denken aan die keer dat ik meedeed aan een schrijfwedstrijd over de 17e eeuw waarvan de verhalen ‘echt’ moesten zijn. Dus schreef ik een verhaal over een waargebeurd akkefietje tussen twee schilders. Toen de redactie daarin iets wilde wijzigen in de trant van ‘wat nou als ze een relatie hadden’ zei ik dat dat niet kon omdat het niet waar was.
Het bleek dat ze bedoelden dat er geen draken, dino’s of teletijdmachines in de verhalen voor mochten komen. Oóóóóóóh, zeg dát dan…
Het laatste onderdeel bestond uit een vaardighedenvragenlijst. Die vond ik een béétje Asperger-man gericht in plaats van Asperger-vrouw gericht omdat het wel vroeg naar interesse in wiskunde (soms wel, soms niet, ligt eraan wie erover schrijft/vertelt) maar niet naar interesse in vreemde talen (ja, wel naar woordgrapjes). Dus bracht ik mijn tic zelf ter sprake.
‘Oh, ik heb nog vergeten om te zeggen dat ik Zweeds en Deens redelijk kan volgen en lezen zonder dat ik dat ooit geleerd heb.’
‘Ik zou haar even mailen’, zegt de mijnheer. Maar hij lacht erbij dus ik denk dat dat een grapje was.
Sheldon Cooper-test #1
13 april 2018 Door kimindepen
[…] ander onderdeel van mijn Sheldon Cooper-test was een lijst van bijna 60 vragen die ze de […]
[…] gewoon té goed in acteren geworden. Maar áls er dan iets bij je gaat dagen en je ondergaat die drie-delige test omdat je wil weten of er een reden is waarom je anders bent dan anderen en je al je hele leven het […]