‘Mind your p’s and q’s’, zeggen Britse ouders tegen hun kinderen voordat die ergens uit logeren gaan, vertelde mijn leraar Engels ons ooit. De P staat voor please en de Q voor thank you.
Daar moest ik aan terugdenken toen ik met mijn bordje in de hand bij het buffet van ons hotel in Gambia stond. Eén van de glimlachende medewerkers van het hotel stond voor mij scrambled eggs te maken. Hij vroeg me hoe lang we zouden blijven (een week) en ik vertelde dat we de volgende dag een excursie zouden doen. Intussen kwam een oude witte man bij het buffet staan ‘omelet!‘ blafte hij. ‘Omelet, please‘, zei ik in mijn hoofd.
Lamin (de glimlachende kok) en ik hernamen ons gesprek weer. Ik vertelde dat ik me vooral verheugde op een bezoekje aan een schooltje.
‘More!‘ blafte het chagrijnige smoel.
‘I brought some pens and exercise books from..-‘
‘More!’
‘..the Netherlands.’
‘Tomato!’
‘That’s so nice of you!‘ Grote glimlach.
‘More!’ Gepaard met een dwingend vingertje. ‘Union! More!’
Ik hoop zo dat hij in gedachten 20 middelvingers opsteekt naar de vent met zijn baklap en dwingende vingertje. Maar aan zijn gezicht is niets af te lezen. Aan het mijne ongetwijfeld wel, ik ben Charlize Teflon niet. Maar ik ga gewoon verder met ons gesprek.
‘I will give them to the headmaster, for the pupils.’
‘Here are your eggs.’
‘Thank you so much. Have a great day mister Lamin.’
Ik moet denken aan het interview met Sebastiaan Labrie dat ik in het vliegtuig las, zijn grootste ergernis op reis zijn westerlingen die zich gedragen alsof we nog in de koloniale tijd leven. Ik kan me er levendig iets bij voorstellen.
De echtgenoot probeert nog verzachtende omstandigheden aan te voeren: ‘misschien sprak die man geen Engels’. Nou, als je more, tomato en union weet, dan weet je please en thank you ook wel. Bovendien kun je ook non-verhaal beleefd zijn, door te glimlachen, door een namasté-gebaar te maken om te bedanken, alles beter dan het schaamteloze gedrag van de witte bejaarde.
En zo hadden we tijdens onze vakantie nog wel wat meer voorbeelden van ‘botte Hollander’ gezien. Als we later die ochtend met een taxichauffeur over de markt van Serekunda lopen vragen we hem of hij die botte Hollanders niet af en toe zat is.
‘Nee’, zegt hij. ‘Het is op dit moment laagseizoen, er zijn is nog maar 15% van het aantal toeristen dat er normaal gesproken is. Van die 15% id 13% Nederlands, de rest is Engels of Spaans. De toeristenindustrie draait dus grotendeels op Nederlanders. De scholen in Gambia worden gesponsord door Nederlanders, families krijgen financiële steun van Nederlanders, tweedehands kleding komt uit Nederland, hetzelfde geldt voor auto’s. Dus een hekel aan Nederlanders? Ben je mal…’
En daar heb je de schizofrene aard van de Nederlander: bot en krenterig, maar tegelijkertijd gul en met een klein hartje.
Bah, wat zijn sommige mensen toch bot!
De stichting waarvoor ik vrijwilligerswerk doe sponsort dit jaar ook school in Gambia. We pakken met heel veel plezier kleding- en schoolpakketten in voor de leerlingen en het personeel.
Wat goed dat jullie dat doen, ze zijn er echt heel blij mee. Ik kan je overigens van harte aanbevelen om het land een keer te bezoeken.
Mijn reisvleugeltjes vliegen vooralsnog alleen richting Oostenrijk en Letland 😉 ik ben nogal honkvast …
Daar ben ik dan weer nooit geweest. Mijn vader vorige maand wel in Letland, maar Oostenrijk is voor mij zo’n land waar je weleens doorheen moet op weg naar een vakantiebestemming 😉